De klager deed op 6 mei 2023 een klacht bij de commissie, waarop de beklaagde verweer voerde. De behandeling vond plaats op 18 oktober 2023, waarbij de klager fysiek aanwezig was, terwijl vertegenwoordigers van de beklaagde digitaal deelnamen.
Concept-overeenkomst
De klager deed een bod op een woning, waarop de beklaagde als verkoopmakelaar optrad. Na een akkoord van de verkoper op 20 maart 2023, ontving de klager formulieren en een concept-koopovereenkomst. De status van de woning werd ‘onder bod’, maar de beklaagde meldde dat er een hoger bod was en adviseerde de klager om ook te verhogen. De klager weigerde, de beklaagde verbrak eenzijdig de overeenkomst en verkocht de woning aan een andere partij. De klager claimde schending van gedragsregels en vroeg om sancties.
De beklaagde stelde dat volgens wet- en regelgeving de verkoper, zolang de koopovereenkomst niet was ondertekend, vrij was om van gedachten te veranderen. Een nieuw bod was ontvangen via de aankoopmakelaar van andere kijkers. De beklaagde, handelend binnen zijn zorgplicht, informeerde de klager en bood hem de kans om te concurreren, wat de klager niet deed.
Oordeel commissie
De commissie oordeelde dat de beklaagde correct handelde. De mondelinge overeenstemming was niet voldoende; de koop moest op schrift staan volgens de wet. De verkoper had het recht om van de klager af te zien, omdat het voorlopige koopcontract niet was ondertekend. Er was geen sprake van uitlokking van biedingen door de beklaagde.
De commissie oordeelde dat de beklaagde niets te verwijten viel en verklaarde de klacht ongegrond.